e-gezondheid: welke toepassingen gebruiken huisartsen vooral? (KCE)

Op basis van de Rizivgegevens over de telematicapremie/geïntegreerde praktijkpremie 2017-2018 schetst het Federaal Kenniscentrum (KCE) het profiel van de huisartsen die eGezondheid het meest gebruiken. Het gaat om de variabelen praktijksoort, geslacht, leeftijd, 'activiteitsgehalte' en deelname aan een wachtsysteem, regio, aantal contacten.

Alle gegevens slaan op gediplomeerde huisartsen. Huisartsen in opleiding maakten geen deel uit van de algemene selectie die het KCE hanteerde in zijn rapport 'gebruik van e-gezondheidsdiensten door Belgische huisartsen'.

Solopraktijken kwamen het vaakst voor in de gegevens over de geïntegreerde praktijkpremie: 15.670 huisartsen verklaarden alleen te werken. Daarvan nam ongeveer de helft (50,4%) deel aan een wachtsysteem. 39,5% had minder dan 1.250 contacten per jaar. De mediane leeftijd was 55-59 jaar. 32,3% was vrouw. 5.920 van hen werden als actief beschouwd en konden dus aanspraak maken op de geïntegreerde praktijkpremie.

In de groepspraktijken werkten 3.918 huisartsen, waarvan het merendeel (97,6%) ook deelnam aan een wachtsysteem. 93,1% van deze artsen had minstens 1 250 contacten per jaar. De mediane leeftijd was 45- 49 jaar. 54,4% was vrouw. 3.638 van hen werden als actief beschouwd en konden dus aanspraak maken op de geïntegreerde praktijkpremie.

In de medische huizen die een akkoord voor forfaitaire betaling hebben gesloten waren 623 van de 638 huisartsen (97,8%), dus de overgrote meerderheid ingeschreven in een wachtsysteem. Zij konden dus aanspraak maken op de geïntegreerde praktijkpremie. De mediane leeftijd was 40-49 jaar. 67,5% was vrouw.

Samengevat schetst het KCE het portret dat het merendeel van de huisartsen (57%) die solo werken mannen van boven de 50 zijn, terwijl we in medische huizen het omgekeerde profiel zien: meer vrouwelijke huisartsen, jonger dan 50 (zij vertegenwoordigen 55,1% van de huisartsen in deze subgroep). Niets opzienbarends.

Wie gebruikt eGezondheid?

Over het algemeen lijken groepspraktijken gemakkelijker aan de criteria te voldoen, gevolgd door medische huizen, vergeleken met solopraktijken. Er is een algemene stijgende trend voor alle criteria tussen 2017 en 2018.

  • Populairst

Het criterium met het grootste succes is de registratie van de geïnformeerde toestemming: in 2018 haalde meer dan 95% van de huisartsen de minimumdrempel van patiënten met een Globaal Medisch Dossier voor wie een geïnformeerde toestemming geregistreerd werd. Belangrijk is wel dat deze toestemming ook geregistreerd kan worden door een andere zorgverstrekker of door de patiënt zelf. Voor alle andere criteria is de huisarts alleen verantwoordelijk.

De tweede meest gebruikte dienst is Recip-e. Die werd door 84% van de huisartsen gebruikt voor minstens 25% van de voorschriften in het tweede semester van 2018.

  • Minst populair

De minst gebruikte diensten zijn de Cebam Evidence Linker en eAttest, dat beschikbaar is via MyCareNet. Slechts 37,5% van de gebruikers haalde de minimumdrempel voor de Cebam Evidence Linker en 45% voor eAttest.

Ook de Sumehrs zijn geen groot succes.  Het gebruik stijgt wel tussen 2017 en 2018, zelfs met het optrekken van de minimumdrempel van 20% naar 25%. Het gebruik van MyCareNet voor het aanvragen van Hoofdstuk-IV-geneesmiddelen kende eveneens een opmerkelijke verbetering tussen 2017 en 2018.

> Lees ook: huisartsen meer betrekken bij ontwikkeling

U wil op dit artikel reageren ?

Toegang tot alle functionaliteiten is gereserveerd voor professionele zorgverleners.

Indien u een professionele zorgverlener bent, dient u zich aan te melden of u gratis te registreren om volledige toegang te krijgen tot deze inhoud.
Bent u journalist of wenst u ons te informeren, schrijf ons dan op redactie@rmnet.be.