Van de conclusies in de consensusvergadering over hartfalen vorig jaar gaf het Riziv zopas een synthese vrij. De tekst beklemtoont de nood aan een multidisciplinaire, geïntegreerde zorgaanpak, met de huisarts en cardioloog als spilfiguren. De consensus vraagt expliciet om een structurele financiering van telemonitoring, inclusief vergoeding voor software (MDR-proof), tijdsbesteding van artsen en verpleegkundigen, en educatie van patiënten. De hoofdlijnen.
Telemonitoring wordt aanbevolen voor patiënten met gevorderd hartfalen (NYHA III–IV), recent gehospitaliseerde patiënten of wie frequente dosisaanpassingen van diuretica nodig heeft. De cardioloog bepaalt de indicatie, selecteert de geschikte patiënten en leidt het zorgteam. Hij bespreekt alarmmeldingen en past therapie aan.
De huisarts blijft verantwoordelijk voor de zorgcontinuïteit, detectie van alarmsymptomen, medicatieaanpassingen en coördinatie bij overgang van ziekenhuis naar thuissituatie. Telemonitoring biedt de arts een bijkomend instrument om de klinische toestand van de patiënt in real time te volgen, sneller te reageren op decompensatie en de zelfzorg te versterken.
De hartfalenverpleegkundige heeft een centrale uitvoerende rol: hij/zij informeert en traint patiënten, helpt met de installatie van toestellen, stelt alarmdrempels in en documenteert acties in het EPD. Thuisverpleegkundigen en apothekers signaleren klinische veranderingen of therapieproblemen.
Voordelen en uitdagingen
Uit studies blijkt dat telemonitoring:
- hospitalisaties en kosten kan verminderen,
- vroegtijdige detectie van destabilisatie mogelijk maakt,
- therapietrouw en zelfmanagement bevordert,
- de levenskwaliteit verhoogt.
Voor een succesvolle implementatie zijn echter duidelijke afspraken nodig over patiëntselectie, dataregistratie, privacy (GDPR), rolverdeling, aansprakelijkheid en vergoeding. Betrouwbare sensoren, veilige gegevensuitwisseling en standaardisatie van parameters (gewicht, bloeddruk, pols, symptomen) zijn essentieel.
De consensus vraagt expliciet om een structurele financiering van telemonitoring, inclusief vergoeding voor software (MDR-proof), tijdsbesteding van artsen en verpleegkundigen, en educatie van patiënten. De telemonitoring moet ingebed zijn in bestaande of toekomstige zorgtrajecten voor chronische aandoeningen, met duidelijke indicatoren om effectiviteit te evalueren.
Aanbevolen werkmodel
Selectie en initiatie (cardioloog) – bepaalt indicatie, stelt parameters en alarmdrempels in, bespreekt resultaten met de huisarts.
Opvolging en aanpassing (huisarts) – monitort dagelijkse gegevens, evalueert klinische status, stuurt therapie bij waar nodig, en overlegt met de cardioloog bij afwijkingen.
Educatie en ondersteuning (verpleegkundige/apotheker) – bevorderen therapietrouw, signaleren afwijkingen, begeleiden patiënt en mantelzorger.
Feedbackloop – alle gegevens worden gedeeld via een geïntegreerd EPD zodat beslissingen onderbouwd en tijdig zijn.
Dat werkmodel vlot implementeren vergt gepaste financiering voor de betrokken actoren (huisarts, cardioloog, verpleegkundige, apotheker), maar ook een juridisch raamwerk rond data-eigendom en verantwoordelijkheden. De multidisciplinaire samenwerking dient men in te bedden in een gefinancierd zorgtraject. Kapstokken zijn evaluatiecriteria voor kwaliteit, patiënttevredenheid, klinische uitkomsten en kosteneffectiviteit.
Telemonitoring vormt een essentieel onderdeel van de moderne hartfalenzorg, luidt het tot slot. Dat mits duidelijke taakverdeling, integratie in zorgtrajecten en structurele financiering, wat moet bijdragen tot een betere prognose, minder heropnames en verhoogde levenskwaliteit. Artsen evolueren zo verder naar proactieve, datagedreven zorg met nauwe samenwerking tussen eerste en tweede lijn.