De resultaten van de enquête 2025 over de toepassing van artificiële intelligentie door Belgische huisartsen werden voorgesteld tijdens de plenaire vergadering van het congres van het Collège de médecine générale (CMG). Dit nieuwe overzicht van de situatie laat een toenemende belangstelling voor AI zien, maar benadrukt ook dat er nog steeds veel ethische, klinische en organisatorische vragen zijn.
Er zijn drie jaar verstreken sinds het eerste onderzoek onder Belgische huisartsen over de toepassing van artificiële intelligentie (AI) in hun praktijk.
Gezien de snelle technologische ontwikkelingen en de voortdurende opkomst van nieuwe toepassingen leek het relevant om de situatie in 2025 opnieuw te evalueren. Deze nieuwe editie biedt ook de mogelijkheid om de percepties van huisartsen dieper te onderzoeken en ze te vergelijken met de trends die in andere recente barometers zijn waargenomen.
De enquête 2025, die werd uitgevoerd in samenwerking met verschillende actoren uit de huisartsgeneeskunde (waaronder het Collège de médecine générale), de Leerstoel AI en digitale geneeskunde (UMons) en Medi-Sfeer, telde 225 deelnemers uit de drie gewesten van het land. Hoewel de deelname bescheiden blijft, is ze vergelijkbaar met die van 2022, met 35,56% respondenten in Vlaanderen, 21,33% in Brussel en 43,11% in Wallonië.
Een steeds positievere perceptie
De belangstelling voor AI lijkt toe te nemen: de mediane belangstelling, gemeten op een schaal van 1 tot 10, wordt beoordeeld met een 7. In 2022 had slechts 58% van de deelnemers een positieve kijk op AI en gaf slechts de helft van de deelnemers aan dat AI een positieve impact zou kunnen hebben op de huisartsgeneeskunde. In 2025 is 82,22% van de deelnemers van mening dat AI perspectieven zou moeten bieden in de eerstelijnszorg.
Nog steeds voorzichtig vertrouwen
Het vertrouwen in AI blijft echter genuanceerd: het gemiddelde algemene vertrouwensniveau wordt beoordeeld op 6 op een schaal van 1 tot 10. Het vertrouwen lijkt groter te zijn voor het uitvoeren van administratieve taken dan voor het nemen van beslissingen of het uitvoeren van een technische handeling.
Nog beperkte kennis
Het aangegeven begrip en kennisniveau op het gebied van AI blijft matig. Weinig respondenten hebben een formele opleiding gevolgd (16,44%). Toch wil meer dan de helft van de deelnemers een opleiding in AI volgen.
Duidelijk geïdentificeerde voordelen
In 2025 wordt AI vooral gezien als een middel om administratieve taken te verminderen (85,78%) of om te helpen bij het nemen van diagnostische beslissingen (80%).
Tussen ontmenselijking en verlies van reflexiviteit
Wat de risico's betreft, blijft de ontmenselijking van het werk een vraagteken bij de komst van AI. Er lijkt echter nog een ander risico te ontstaan: het verlies van reflexief denken. Een grote meerderheid van de deelnemers vraagt zich namelijk af of het risico bestaat dat men te veel op AI gaat vertrouwen en de klinische gewoonten of het kritische denkvermogen dat nodig is voor de medische praktijk uit het oog verliest.
Huisartsen maken zich zorgen over verschillende aspecten van de komst van AI: het verlies van controle over deze tools of de afhankelijkheid ervan. Ook de ecologische impact wordt genoemd, evenals de ethische aspecten van het gebruik van deze apparaten.
Voorwaarden voor een aanvaardbare invoering
Ten slotte antwoordden de huisartsen dat er een aantal essentiële voorwaarden zijn voor de invoering van AI in de praktijk. De meerderheid noemt de veiligheid en vertrouwelijkheid van gegevens (84%). Opleiding in AI lijkt ook onmisbaar voor de deelnemers (81,33%), net als het concept van strenge evaluatie (73,78%).
Duidelijk toenemend gebruik
Ten slotte lijkt het gebruik van AI in de praktijk toe te nemen: 60,4% van de respondenten geeft aan AI-instrumenten te gebruiken. De gebruikte toepassingen blijven echter geconcentreerd op een aantal domeinen, met name het beheer van medische dossiers, het transcriberen van consultaties, het zoeken naar literatuur of het analyseren van beelden. Opvallender is dat het gebruik van ChatGPT en andere grote taalmodellen bijzonder wijdverbreid lijkt te zijn onder de deelnemers.







